Welkom bij het buitenmuseum van Haarlemmermeer

Waar staat deze verhalenpaal?

  • Locatie:  Cruquiusdijk 27, te Cruquius
  • Coordinaten: 103977, 483651                                                                                                                                                    
  • Fietsknooppunten: 53

Heeft u een verhaal bij deze paal? Stuur dit op naar schakelsaandeketting@shmdc.nl


Binnenmuseum

Naast de 20 Verhalenpalen die verpreid staan door de hele polder, kunt u ook een bezoek brengen aan het Cruquius Museum in Cruquius en het Historisch Museum Haarlemmermeer in Hoofddorp. Kijk op www.haarlemmermeermuseum.nl en op www.komkijkenmetkortingbijCruquius.nl.


De vuurtoren bij Gemaal de Cruquius

Vanwege de drukke scheepvaart vanuit en naar Haarlem over het Haarlemmermeer was er omstreeks 1670 een vuurbaak geplaatst bij de Spaarnemonding onder Heemstede. De vuurbaak stond op een landtong die circa 1250 is ontstaan en bestond uit veengebied dat lag achter de stuwwallen waarop de nederzettingen zoals Heemstede en Haarlem zijn gevestigd.

Rond 1700 werd de houten vuurbaak vervangen door een stenen vuurtoren. De vuurtoren was strategisch geplaatst op de drukste vaarroute over het Haarlemmermeer en had als doel de schepen veilig in de juiste koers te leiden. De vuurtoren was geplaats De vuurtoren had een lantaarn die op olie gestookt werd. Het traktement van de lantaarnopsteker was in de periode tot 1800 70 gulden per jaar. De kosten en het onderhoud werden gecompenseerd door de heffing van tolgelden, die afhankelijk waren van de breedte van het schip. Grote schepen moesten via het Spaarne langs de kolksluis bij Spaarndam naar Amsterdam via het IJ.

In 1774 is door bezuinigingen het innen van tolgeld beperkt tot tolgeld bij de sluis in Spaarndam. Op 7 september 1848 is de vuurtoren geveild en voor 385 gulden verkocht aan de heren van Leeuwen te Leiden, die in de twee weken die daarop volgden de vuurtoren lieten afbreken. De vuurtoren was overbodig geworden na het dichten van de laatste doorvaartopeningen in de ringdijk. Na tweeëneenhalf jaar onderhandelen met het Hoogheemraadschap van Rijnland over de waterstaatkundige aspecten verbonden aan de afsluiting van het Meer, wordt het op 29 mei daadwerkelijk afgesloten van Rijnlands boezem.

Het stoomgemaal de Cruquius is gebouwd op de landtong bij de verdwenen vuurtoren. Het gemaal is hier gebouwd omdat het water uit het Haarlemmermeer geloosd kon worden op de ringvaart en via het Spaarne kon worden afgevoerd naar het IJ. Het stoomgemaal de Cruquius is op 19 april 1849 begonnen met de droogmaking van het meer.

 

Scheepvaart over het Haarlemmermeer

Scheepvaart over zee heeft altijd een grote rol gespeeld in de Nederlandse geschiedenis vooral in de Gouden Eeuw. Dit gold ook voor de binnenvaart via het Haarlemmermeer.

Na enkele grote stormvloeden ontstond omstreeks 1477 bij de Vennep een smalle open verbinding tussen het Oude Haarlemmermeer en het Leidse Meer wat het verkeer voor kleine schepen tussen Haarlem via het Spaarne en Leiden via de Kagerplassen en het riviertje de Zijl mogelijk maakte. Sinds 1591 waren de meren een groot meer geworden en was het ook geschikt voor grote schepen. In de daaropvolgende eeuwen tot aan de droogmaking speelde het Grote Haarlemmermeer een grote rol bij het verkeer tussen de groeiende stad Amsterdam en de steden in het zuiden: Gouda, Rotterdam, Dordrecht en Middelburg. De stad Haarlem had een groot belang bij deze scheepvaart en probeerde alle schepen van de noord-zuidroute over het Grote Haarlemmermeer door de Spaarndammersluizen te krijgen.

De vaartuigen gingen dan vanuit Amsterdam over het IJ door de Spaandammersluizen naar Haarlem, vandaar over het grote meer naar Oude Wetering, dan via het Braassemermeer naar Alphen, door rivier de Gouwe richting Gouda en verder en terug. Amsterdam was sinds de 14de eeuw alleen via een overtoom verbonden met het Oude Haarlemmermeer. Een overtoom is een installatie waarbij een schip over land van het ene in het andere water wordt getrokken, met het doel een peilverschil te overwinnen. Het waren vooral de kleine schepen die gebruik maakten van deze overtoom. In 1808 werd de overtoom vervangen door de Overtoomse sluis.

Bij Haarlem tussen het IJ en het Spaarne lag de Kolksluis. De sluis kwam in 1280 gereed en was gemaakt van een meertje (kolk) ontstaan bij een dijkdoorbraak in de Spaarndammerdijk. Het bijzondere van de sluis was, dat het de eerste sluis was met deuren aan de zeezijde (het IJ) en deuren aan het binnenwater (het Spaarne) met daartussen een sluiskolk. Nu konden schepen onafhankelijk van het tij de dijk passeren. Eerst nog kleine schepen met gestreken mast, want de sluis had hefdeuren. Pas na 1300 kreeg de sluis puntdeuren en konden grotere schepen zoals de Hanzekoggen de sluis passeren. De sluis werd belangrijk voor de inlandse route van Scandinavië naar belangrijke Vlaamse steden zoals Brugge en Gent. Er werd liefst zoveel mogelijk binnendoor gevaren om de zee te mijden. Naast de Kolksluis was er de Kleine Haarlemmersluis (kwam gereed in 1519). In het begin van de 16de eeuw waren deze twee sluizen de enige schutsluizen voor de scheepvaart. De andere sluizen bij Spaarndam waren uitwateringssluizen.

Haarlem had vanwege de scheepsbouw en de economische ontwikkeling van de stad belang bij deze schutsluizen. De bierbrouwerijen, die in Haarlem een belangrijke rol speelde in de handel van de stad waren afhankelijk van graan en turf voor het brouwen van het bier. Graan werd geïmporteerd uit Scandinavië en turf kwam via het Haarlemmermeer uit Aalsmeer. Naast deze twee sluizen werd in 1569 de Grote (Haarlemmer) sluis gebouwd. Het Haarlemmermeer vervulde dus een grote rol als hoofdvaarweg tussen het noorden en het zuiden van Holland, maar ook verder weg.

Het Haarlemmermeer was ook belangrijk voor de beurtvaart tussen de steden Amsterdam, Haarlem en Leiden. In de jaren vlak voor de droogmaking (gemeten van 1835 tot en met 1838) werden er gemiddeld 20.4075 schepen geschut bij de sluizen bij Spaardam en ongeveer 8000 schepen passeren de Overtoomse sluis bij Amsterdam. Bij deze aantallen moeten nog gevoegd worden  die van en naar de dorpen aan het meer varen en de schepen die vanuit Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant naar Haarlem varen. Er zijn rond 1839 drie belangrijke vaarroutes over het Haarlemmermeer, die vier steden met elkaar verbonden (op de kaart aangegeven met drie kleuren). Als eerste is er vanuit Leiden via Haarlem een verbinding net Amsterdam (blauw). De tweede route ging vanuit Leiden via de Nieuwe Meer en de Overtoom naar Amsterdam (geel). De derde ging vanuit Gouda langs het eiland de Vennip naar Haarlem (rood).

Na de droogmaking bleef  de Haarlemmermeerpolder een rol spelen in het scheepvaartverkeer via de aangelegde Ringvaart. Tot de komst van de stoomboot moesten de schepen bij het ontbreken van wind gejaagd (door een paard of mensen getrokken worden) worden. Met de komst in 1894 van de schutsluis bij fort Aalsmeer werd de polder bereikbaar via het voorkanaal langs de Geniedijk en de Hoofdvaart. Het waren vooral bietenschepen die van de sluis gebruik maakten. De schepen werden speciaal gebouwd met maten die voor de sluis geschikt waren. Omstreeks 1957 werd het gebruik van de sluis voor scheepvaart beëindigd.

 

Drs. Hans Dolman jr.

Historisch Museum Haarlemmermeer